November 5, 2022

De Wetenschapper (2)

We hadden op de stoep voor het grand café gestaan. Het was gezellig geweest en nu was het tijd om te gaan.

De Belgische Wetenschapper vroeg hoe we het gingen doen. ‘En nu? Drie kussen is het in Nederland hé, of zullen we een omhelzing doen?’

Ik bracht de derde mogelijkheid in: ‘Nou, we hoeven het allebei niet te doen hoor. We kunnen ook gewoon gaan.’

Het probleem van die derde mogelijkheid was dat het hard klonk. Eigenlijk kun je die optie niet inbrengen, maar alleen toepassen en wel vóórdat iemand vraagt of je een knuffel wil of drie kussen. Want het was prima geweest als ik voor dat alles erin had gegooid: ‘Ik vond het gezellig, dank je wel! Goede fietstocht terug!’ En weg.

De Belgische interpreteerde mijn gedrag dan ook als een typisch Nederlandse afwijzing, een sterk staaltje onverhulde directheid: nope, geen denken aan, niet met jou!

Alleen zo had ik het niet helemaal bedoeld. Voor mij was het niets meer en niet minder dan: het was gezellig en nu is het tijd om te gaan.

Tijdens de date had de Wetenschapper verteld over de gruwel die ze voelde als mensen in hun profieltekst hun sterrenbeeld noemden. Laat staan wanneer dat hun volledige profieltekst was: ‘leeuw’. Ik deelde de weerzin tegen astrologie. Vervolgens had ik een lans gebroken voor orakelachtige teksten, omdat die niet in de sterren geschreven stonden. Ze stonden voor de helft op papier en ontstonden voor de andere helft door de uitleg die je er zelf aan gaf. Ik hield van interpreteren. In het oude Griekenland zou ik een fervent Orakelganger zijn geweest.

Die avond stuurde ik de Wetenschapper een drietal foto’s toe. ‘Zoals beloofd,’ schreef ik eronder.

Foto 1 was een pagina uit de I Ching, het Chinese Boek der veranderingen. Het stond in mijn kast, maar dat betekende niet dat ik wist hoe het werkte. Je hoorde het niet gewoon open te slaan. Je moest het lot op een andere manier laten beslissen wat van toepassing was op jou (voor een virtuele variant van het lot, zie: https://www.eclecticenergies.com/nederlands/itjing/virtuelemunten).

De I Ching is een orakelboek. Voor mij volstond het daarom per definitie om het gewoon maar ergens open te slaan. Dat is het ding met orakelspreuken: ze zijn allesbehalve eenduidig, daardoor moet je wel je eigen interpretatie eraan geven. Je hebt alleen een vertrekpunt nodig, iets om over te reflecteren en dan geef je jezelf antwoord. Voor de Wetenschapper had ik het boek dan ook gewoon opengeslagen en een foto van de betreffende pagina gemaakt: 29. Duisternis. Er stond iets over donkere krachten. Complimenteus was het niet. Hoewel dat dus afhing van de interpretatie die je eraan gaf.

Foto 2 en 3 waren pagina’s uit Het Bureau van Voskuil. In het betreffende fragment vroeg een collega van hoofdpersoon Maarten hem om hulp bij het archiveren van een krantenknipseltje, want dat was wat die persoon de hele dag deed. Als een informatiespecialist avant la lettre: lezen, knippen, met potlood de datum en naam van de krant op het knipsel noteren en vervolgens onder de juiste ingang opbergen, maar dat was nu juist het probleem met dit knipsel.

Het artikel ging over een man die een helverlichte schotel had zien landen waar kleine rode mannetjes uit waren gekomen. Waar zoiets op te bergen? De ingangen ‘modern bijgeloof’ en ‘luchtgeesten’ volstonden niet, want die man kon het allemaal best gezien hebben. De collega had geen map ‘vliegende schotels’. Hij zou die hebben kunnen aanmaken, mits dat het probleem zou hebben opgelost. Alleen deed dat het niet. Als de man de schotel niet had gezien en het wél bijgeloof was, hoorde het artikel immers niet in de map met vliegende schotels. Nogmaals, misschien hoorde het wel in de map ‘modern bijgeloof’, tenzij de man het werkelijk gezien had. Maarten gruwde ervan dat hij zich met zulke onzin moest bezighouden, maar kwam wel met de oplossing, want hij wilde van het probleem af zijn. ‘Dan verandert u ‘modern bijgeloof’ in ‘bovenaardse verschijnselen van deze tijd’.’

Ik vond Maarten een geweldig persoon omdat hij toeschouwer was van de absurditeit van het leven. Hij zag hét en ik vond dat prachtig. De enige vraag die ik mezelf had moeten stellen voordat ik die 2 pagina’s uit Het Bureau stuurde, was of een ecoloog die helemaal wild werd van de ontdekking van veeneiken in de polder bij Weesp, iets kon met een hoofdpersoon die zou gruwen van het idee dat iemand hem kwam vragen onder welke ingang een knipseltje over ‘veeneiken’ zou moeten worden opgeborgen.

Een paar dagen later vroeg ik de Wetenschapper of ze het leuk zou vinden om nog een keer af te spreken. ‘Ik dacht dat u klaar was met mij,’ schreef ze, nadat ze waarschijnlijk van haar stoel gevallen was van verbazing. Onder welke ingang de Wetenschapper mij moest opbergen, wist ze wel: Nederlandse directheid. Alles wat door Belgen als lomp en onbeleefd wordt ervaren, wordt daaronder geschaard. En onbewust was ik goed bezig geweest.

Uiteindelijk bleek de Wetenschapper ervoor in om nog een keer af te spreken. Gezonde wetenschappelijke nieuwsgierigheid, waarschijnlijk. We spraken af dat we op de kaart zouden prikken voor een tentje halverwege. Na binnenkomst bleek het personeel comboyhoeden te dragen, wat wij geen van beiden hadden geweten. Ik vond het geweldig, zij wat minder. Het bracht me op mijn inmiddels alweer vergeten voornemen om te gaan linedancen. Ik vertelde over het volk dat ik me erbij voorstelde en het lokaal waar dan gedanst werd. Ergens op een industrieterrein en buurman Jan had er een bar in gemaakt. Zonder bar kan de muziek niet aan. Het zou zo een documentaire kunnen zijn. Volk dat linedancet, wat is dat voor volk? Boven alles wilde ik heel graag zo’n hoed op. Geweldig, toch?

Later spraken we over de liefde. De Wetenschapper vertelde me opnieuw over de energie die ze stak in de kwantiteit van het daten. Het was niet leuk, maar om kans te maken op de liefde moest je zoveel mogelijk daten. Ze vertelde dat het haar heerlijk leek om weer verliefd te zijn. Om te willen weten wat zich in het hoofd van die ander afspeelt, om diegene helemaal te willen doorgronden. ‘Hoe het in uw hoofd werkt wil ik absoluut niet weten,’ voegde ze er lachend aan toe en ze meende het.

Ik snapte haar. Ik bedoel, ik snapte dat ze niet mijn soort humor had, maar dat ik voor haar humor was. Een cabaretshow kan leuk zijn om te bekijken, maar de cabaretier daten is net wat anders. (Nog los van het feit dat je weleens tot inspiratie zou kunnen gaan dienen.) Ik was de meest Babylonische versie van mezelf. Bij anderen zou ik totale verwarring hebben veroorzaakt, maar bij haar niet. In mijn verschijning van Babel, vertelde ik honderduit over mijn belevenissen als Observant en Orakeluitlegger. Analytisch sterk, volgde de Wetenschapper mijn paardensprongen, zag de grap en lachte erom. Heerlijk als dat eens gebeurt.

Zij voelde het niet en ik ook niet. De Wetenschapper was geen partner in crime, maar publiek. We deden het niet samen. Alleen had ik het wel ontzettend naar mijn zin gehad. Zij denk ik toch minder. Alleen al vanwege het statistische noodlot: het was het weer niet.