Na de tweede date maakte ik de balans op: ‘Ik denk niet dat ik gevoelens voor je heb.’
‘Oké,’ reageerde de Ophelderaar kortaf.
Ik kreeg geen berichtjes meer. Ineens was de stortvloed opgedroogd. Niemand die vragen stelde en niets wat er gezegd hoefde te worden, maar ik voelde me ambivalent. Ik wilde niet dat de Ophelderaar zich er rot over voelde. Ik geef weleens vaker aan dat ik geen gevoelens voor iemand heb, maar meestal valt dat samen met een soort opluchting. Gezegd en klaar. Dit keer zat het me dwars dat zij zich daardoor rot kon voelen. Ik had sympathie voor haar. Ik kon met haar praten, ze was ook geïnteresseerd in psychologie en ze trok er graag op uit. Dat soort dingen.
‘Hoe voel je je?’ vroeg ik daarom de volgende dag.
‘Prima,’ schreef ze. ‘Na 2 dates kun je nog geen superdiepe gevoelens hebben. Ik vond je leuk, verder niet. Denk je nou echt dat ik superveel gevoelens heb en me daarom superrot voel? Nee hoor, geen diepgaande gevoelens hier. Gaat prima dus.’
Het klonk afwerend en ik voelde me weggeduwd. Terecht ook. Ik moest nu gewoon mijn mond houden.
De Ophelderaar had gelijk dat het niet was alsof we een relatie verbraken. Daarom waren het geen diepe gevoelens. Maar vluchtige gevoelens kunnen ook rot zijn. Toch? Zij had gehoopt, net zoals André Hazes gehoopt had toen hij op die barkruk zat in de discotheek. Hij een beetje verliefd toen zij naar hem keek. Toen stond zij op en zei: ‘hou mijn plaatsje vrij.’ Die kruk bleef leeg, tot hij in de gaten kreeg dat zij wegging zonder hem. Hij was weer alleen.
Altijd weer heb ik met André te doen als ik dat hoor. Net zoals ik nu met de Ophelderaar te doen had. Natuurlijk wist ik niet hoe zij zich voelde, maar ik zou me afgewezen voelen als ik iemand na 2 dates nog steeds zou zien zitten, maar het niet wederzijds bleek. Zoals André, maar dan ietsje meer. Hij had alleen op een barkruk gezeten.
Ik wilde de Ophelderaar zeggen dat het niet de enige waarheid was dat ik het niet voelde. Ja, ik had geen romantische gevoelens. Maar ik had wel sympathie voor haar en daarmee had ze me iets gegeven. Ze zou me alleen niet moeten vragen wat dat precies was, want dat kon ik niet. Dan zou ik iets spiritueels moeten antwoorden zoals: iedere ware ontmoeting is een spiritueel cadeau, vind jij dan van niet?
Ik vind mezelf niet spiritueel, maar toch voelde ik me in mijn ambivalentie wel zo. Ik geloofde ineens dat iedere ontmoeting je een klein beetje rijker maakt en ik was dankbaardat ik de Ophelderaar had ontmoet. Ik deed een poging het haar te zeggen en schreef: ‘Ik wilde gewoon even zeggen dat ik blij ben dat ik je hebt ontmoet, want ik mag je graag. En daardoor heb ik het gevoel dat je me iets hebt gegeven waardoor ik me een klein beetje rijker voel.’
Uiteraard wilde de Ophelderaar precies weten wat ze me gegeven had. ‘Wat dan? Wat dan precies?’
Ai, dacht ik. Dat valt toch niet te benoemen?