Bij het horen van de opdracht om een bestelapp te ontwerpen had Troetelbeer meteen aan de technische vereisten gedacht en geweten dat hij daar beter in was dan iedereen anders. De andere groepjes dachten daar vast helemaal niet aan, zoals Caller, Dominee en ik dat ook nog niet hadden gedaan.
Troetelbeer presenteerde zijn complete pakket aan technische randvoorwaarden voor onze winnende bestelapp: netwerk, beveiliging en koppelingen. We wilden een cloud app met een iOS-besturingssysteem om op iPads te draaien, want klanten kregen bij ons een iPad uitgereikt als menukaart. Verder wilden we voor de snelheid een internetverbinding van minimaal 300Mbps, voor de veiligheid een versleutelde VPN-verbinding en voor het betalen een koppeling met een internetkassa.
Tien stuks technische vereisten werden door Troetelbeer één voor één ingebracht. De rest stemde ermee in, zodat Caller het allemaal 180-overnam en wat klonk dat lekker! Daarna vroeg Troetelbeer zich ineens af wat wij eigenlijk hadden gedaan in die tijd. ‘Wat staat er op de andere geeltjes?’ vroeg hij.
Caller begon de geeltjes voor het lezen. Juist op het moment dat ze ‘bonprinter keuken’ zei, kwam de cursusleider het koffiehok binnengelopen.
‘Wacht even, een bonprinter?’ zei Troetelbeer. ‘Waarom houden we het niet digitaal door in de keuken een iPad op te hangen?’ De cursusleider die inmiddels aan de tafel tot stilstand was gekomen, mengde zich in de discussie en zei: ‘waar je ook over moet nadenken is wat je wil doorgeven, wil je alleen de nummers van de bestelde producten of wil je het helemaal uitgeschreven? Nummers zijn een stuk efficiënter.’ Hij keek erbij alsof hij iets heel belangrijks had gezegd. Alsof hij erop wilde wijzen dat het allerbelangrijkste bij het omgaan met klantwensen was om ze meetbaar te maken. Wat moest er precies aan de keukenkant worden uitgespuugd?’
Wij hadden helemaal niet gedacht aan de mogelijkheid om met nummertjes te werken. ‘Nummertjes bestel je toch alleen bij de Chinees,’ zei Caller.
‘Nee hoor, absoluut niet!’ De cursusleider klonk beslist. ‘Ik ga namelijk nooit naar de Chinees. Laatst was ik bij Italiaan en daar werkten ze ook met nummertjes. Het gebeurt heel veel!’
Blijkbaar bestonden er Italiaanse restaurants die aan nummertjes deden. Ik dacht bij de Italiaan aan alles behalve ergens een nummertje van maken. Ik dacht aan respect voor het geheel, van de ingrediënten tot aan de naam van het gerecht. Ik dacht aan schreeuwende Italianen die liever meer dan minder woorden gebruikten. Kortom, ik dacht aan alles behalve een foute pizzeria.
Op dit moment dacht ik echter helemaal niet aan de Italiaan, maar aan de Chinees. Als ik iets niet had zien aankomen dan was het dat deze man niet naar de Chinees ging. De cursusleider was de belichaming van het cliché dat normaal doen al gek genoeg was. Hij was het summum van stereotyperingen. Zo had hij ons bijvoorbeeld verkondigd dat de publiciteitscampagnes om ‘meer vrouwen’ in de ICT te krijgen grote onzin was. Er waren meer vakgebieden waarin die roep om ‘meer vrouwen’ speelde, maar de cursusleider wist dat de verdeling prima was zoals die nu was. Kortom, die aandacht voor vrouwen was een hype en dat betekende dat her wel weer over ging.
Caller had me een keer gewezen op het merkje op de poloshirts van de cursusleider. Boven zijn linkerborst was een hele kleine naaimachine te zien. Als vanzelfsprekend kocht de cursusleider zijn kleding zonder enig sociaal principe, want sociale principes kostten alleen maar geld en daar hield hij niet van. Caller vroeg zich daarom af of dat er door het Aziatische naaiatelier uit stil protest tegen mensen als de cursusleider was opgezet. Er was ook die keer dat ik aan de cursusleider doorgaf dat Troetelbeer te laat kwam, waarna ik mezelf verbeterde dat hij nu beneden bij het koffieapparaat was, waarna ik me weer verbeterde dat dat toch niet zo was en hij gewoon te laat was. Terwijl ik Troetelbeer aan het afmelden was geweest, was er namelijk een nieuw berichtje van hem binnengekomen over het koffieapparaat, zodat ik even had gedacht dat hij al beneden was. De cursusleider kon er helemaal niks mee. Verbijsterd had hij me aangekeken en gezegd: ‘vaaaaag’. Daarna had hij zich van mij weggedraaid. Hij hield van simpele dingen, van gewoon doen, van goedkope dingen en van rechts-populistische ideeën. Althans, zo kwam hij op Caller en mij over, maar misschien hadden we het mis.
‘Hoeveel functie-eisen hebben jullie al?’ vroeg de cursusleider. ‘Daarvoor kwam ik eigenlijk.’
Caller begon te tellen. ‘Twintig,’ zei ze.
‘En de anderen?’ vroeg Troetelbeer.
‘Dat weet ik nog niet, jullie zijn de eersten aan wie ik het vraag.’ Daarop liep de cursusleider het koffiehok weer uit.
Ineens staarden we alle vier naar het grote papier met de geeltjes. Van het een op het andere moment waren we niet meer zo zeker van onze winnende app. De cursusleider had het specifiek gemaakt en ons in het ongewisse gebracht. Wij hadden er twintig, maar de rest? We wisten het niet. Moesten we een tandje bijzetten? Allemaal dachten we van wel. Er stond een boek op het spel wat we geen van allen wilden lezen, maar winnen wilden we wel.
Ineens voelde ik me bezorgd of een geeltje überhaupt wel telde als er geen blauwtje bij zat. Bij ieder geeltje waarop we een functie hadden geschreven, hoorde een blauwtje waarmee we die functie meetbaar hadden gemaakt. Ging het in feite niet om de blauwtjes?
Achteraf is het me een raadsel hoe ik het feit dat de cursusleider om kwantiteit kwam vragen totaal heb kunnen negeren. In plaats daarvan stelde ik voor dat we ons drukken zouden maken om de kwaliteit en iedereen ging daarin mee. Uiteindelijk dachten we allemaal dat het om de kwaliteit ging.
Toen de tijd verstreken was en iedereen weer in het cursuslokaal zat, begon de cursusleider de rondvraag bij ons groepje. ‘Hoeveel hebben jullie er?’ vroeg hij. Caller antwoordde hem: ‘Eenendertig’. Daarna was het volgende groepje aan de beurt en zij hadden er drieëntwintig plus elf, want iemand uit dat groepje zei: ‘ik heb er ook nog elf in mijn schriftje staan.’ Daarop schudde de cursusleider streng zijn hoofd. ‘Dat telt niet,’ zei hij. ‘Jullie moeten kiezen.’ Ze kozen voor de drieëntwintig.
Het laatste groepje had dat hele gedoe met geeltjes overgeslagen en een lijstje gemaakt op een laptop. Toen het hun beurt was, keek ik tegen de achterkant van het laptopscherm aan. Het meisje aan de andere kant van het opstaande muurtje, zocht eventjes het scherm af en zei daarna: ‘zevenenvijftig’.
‘Wat?’ Ons groepje was collectief verbaasd. Bovendien voelde het alsof de zin niet compleet was, want wat waren het? Waren het 57 geeltjes of waren het 57 geeltjes én blauwtjes?
‘Dan hebben jullie gewonnen! Gefeliciteerd!’ De cursusleider had beslist.
Ik keek van de cursusleider naar het juichende winnende groepje en zag Lieveling zitten. Onwillekeurig schoot het door mijn hoofd heen dat de cursusleider alleen daarom had gezegd dat zij de winnaars waren, niet omdat ze werkelijk hadden gewonnen. Ik was namelijk nog niet tot het inzicht gekomen dat de opdracht over kwantiteit ging en nooit over kwaliteit had gegaan. We hadden gewoon zoveel mogelijk geeltjes moeten bekladden.