Ik zat met een prangende vraag die ik de cursusleider niet kon stellen, maar zelf moest beantwoorden. Hij had het de moeite gevonden tijd te besteden aan de avonturen van de niet-Brabantse, die had verteld over de weerzin die leefde bij de gebruikers van een nieuwe applicatie. Ik wist wel waar de tijd aan was opgegaan, maar ondertussen had de cursusleider iedereen laten wachtten. Wel 30 minuten lang.
Mijn prangende vraag was: waarom duurde het 30 minuten voor we aan de les konden beginnen? De vragen die ik tot dan toe aan de cursusleider had gesteld was die aandacht niet gegund. Zoals bijvoorbeeld toen ik navraag deed naar de categorisering van de drie typen mensen die de cursusleider ons had voorgelegd. Hij had gezegd: ‘Er zijn drie soorten mensen: vrienden, autoriteiten en voorbeeldfiguren. Het type mens dat je bent bepaald het soort invloed dat je op iemand kunt uitoefenen. Als je bijvoorbeeld een vriendfiguur bent dan zullen mensen je aardig vinden, maar zullen ze minder snel iets van je aannemen. Je moet harder je best doen ze te overtuigen.’ Hij gaf Serena Williams als voorbeeld van een voorbeeldfiguur. Een voorbeeld van een autoriteit gaf hij niet. Was dat omdat er een voor ons stond?
Het zit in je karakter of je een vriend of autoriteit bent. Een voorbeeldfiguur daarentegen is niet iets wat je bent. Uitzonderingen zoals Jezus daargelaten, wordt niemand als voorbeeldfiguur geboren, want dat is iets wat je wordt. De vraag die ik de cursusleider daarover stelde was: ‘Wat is dat voor model waarin met verschillende maten gemeten wordt? Iedereen die ik ken, of zelfs maar kan verzinnen, die kan ik als ‘vriend’ of ‘autoriteit’ karakteriseren. Dat zegt iets over het karakter van die figuur. Voorbeeldfiguur is iets anders, een extra laag. Onder die laag zit ook een vriend of autoriteit. Als je het hebt over typen mensen dan hoort voorbeeldfiguur voor mij niet in het rijtje thuis, dus wat steekt er achter de categorisering in die drie typen mensen: vriend, autoriteit en voorbeeldfiguur? Hoezo vormen die één rijtje?’
De cursusleider besteedde welgeteld 8 seconden aan mijn problematiek: ‘Er zijn mensen die hier heel lang over nagedacht hebben. Jarenlang. Wel twintig jaar. Dus dat is gewoon zo.’
Mijn zus deed dat vroeger ook. Nooit toegeven wanneer ze het niet wist of ongelijk had. Als ze ongelijk had dan zei ze: ‘Ik heb altijd gelijk en ook als ik geen gelijk heb dan heb ik gelijk, dus ik heb gelijk. Punt uit.’ Mijn zus is een autoriteit, net als de cursusleider. Doe mij maar vrienden.
Het leuke van vrienden is: daar praat je mee. Stel dat de cursusleider dat had gedaan en het gesprek met ons was aangegaan over de categorisering in drie typen mensen. Ongetwijfeld waren we erop uitgekomen dat er zoiets bedoeld moest worden als: het gaat niet om een indeling in mensen, maar om beïnvloedingssferen, het gaat om de soorten connecties die er tussen mensen bestaan vanuit een marketingoogpunt. Als hij niet de autoriteit had gespeeld, zouden we tot een antwoord zijn gekomen en zou ik hebben gedacht: ‘Aha, nu snap ik het!’
Mijn probleem met de cursusleider zat hem overigens niet in zijn autoritaire houding an sich, maar in de zelfingenomen uitvoering daarvan. Een autoriteit met zelfreflectie had bijvoorbeeld kunnen benoemen dat hij er verder niets van wist en kunnen verwijzen naar het boek waar hij de theorie vandaan had, omdat er nu geen ruimte was om erop in te gaan. ‘Ik weet het niet’ is ook een antwoord. Een heel goed antwoord zelfs. Dat neemt niet weg dat er zat landen zijn waarin ‘het is gewoon zo’ een argument is. Een heel goed argument zelfs. Persoonlijk hou ik er echter niet van als mensen over dingen heen walsen, waarbij ‘dingen’ ook mensen kunnen zijn. In dat laatste geval kan ik weleens fel uit de hoek komen. In dit geval walste de cursusleider over het bestaan van beredeneerde argumenten heen, dus het ging gewoon over een ding. Kortom, ik schoot in de weerzin, maar haalde niet fel naar hem uit. Ik zakte gewoon een beetje passief agressief onderuit, met een blik die op ongeloof stond: ik geloof geen snars van wat jij zegt. Kleine opdonder die je bent.
Op dat moment schoot me dat andere gewichtige argument van de cursusleider te binnen. In de eerste les had hij ons verteld dat het getal 3 voor hem een argument was. Gewoon omdat het zo lekker klonk en dat was een feit. De intrinsieke marketingvibe van het getal 3 wist de hele wereld te beïnvloeden. Daarom hadden hotels 3 vlaggenstokken voor de deur staan en eindigden reclames met 3 pakken hagelslag. Of 3 potjes gezichtscrème. In lijn daarmee had de cursusleider zijn ‘model’ van het vakgebied functioneel beheer gebaseerd op het getal 3. Zijn model bestond uit 3 grote gekleurde bollen, die hij clusters noemde. In iedere bol stonden 3 woorden, dan wel taken, geschreven. Met andere woorden, het vakgebied bestond uit 9 taken die zich keurig lieten modelleren tot 3 clusters van 3 samenhangende taken. Hij had het niet mooier kunnen verzinnen.
Terwijl de cursusleider het model van de 3 bollen en 9 woorden op het grote beeldscherm liet zien, zei hij: ‘Dit is geen model, want een model is nooit perfect, er komt altijd kritiek op en daarom is dit geen model.’ Vervolgens zei hij: ‘Dit is geen theorie wat je hier ziet, want mijn model is gebaseerd op de praktijk.’ Zijn model. Samengevat was het dus wel een model, maar je mocht er geen kritiek op hebben. Het zet je toch aan het denken: zou hij er al veel kritiek op hebben gehad? Voor ons was hij de cursusleider, maar werd hij in de wereld van het informatiemanagement wel serieus genomen?
Ineens viel het allemaal samen. De aversie van de cursusleider tegen theorie, tegen informatiemanagers die buitenlandse modellen propagandeerden en vacatures uitschreven waarin kennis van BiSl een pre was. De cursusleider hoorde er niet bij. Hij was nooit informatiemanager geweest, maar manager van functioneel beheerders. Dat is iets heel anders. Managen zag ik hem bovendien wél doen. Er waren al heel wat momenten geweest waarop hij de manager in zich liet zien en ik een snel dankgebed had gezegd omdat hij niet mijn manager was. Wat heerlijk dat hij dat niet was! Was hij mijn manager dan zou ik waarschijnlijk continu in de weerzin zitten en hij zou er niets aan proberen doen. Weerzin vormde de uitzondering op de regel. De cursusleider was een praktijkman, maar zijn kennis van weerzin was louter theoretisch. Je had maar naar de niet-Brabantse hoeven te kijken om het effect te zien van zijn boute manier van aanwijzen en bestempelen.
De cursusleider had geen 30 minuten aan het probleem van de niet-Brabantse gewijd omdat hij haar weerzin had willen bezweren. Integendeel. Dan zou hij ook wel een keer meer dan 8 seconden aan mij hebben besteed. Er waren 2 soorten vraagstukken die de cursusleider voor zijn kiezen kreeg: vragen waarop hij het antwoord niet wist en vragen waarop hij dat wel wist. Op de vraag van de niet-Brabantse wist hij het antwoord. Iemand had de processtap overgeslagen waarin de belanghebbenden werden meegenomen in het verhaal. Daarom waren ze in de weerzin geschoten.
De cursusleider kende de theorie. Het mooie van theorieën is dat je ze in praktijk kan brengen, maar misschien dat alleen mensen die van theorie houden er zo over denken.